Het was een stille zondagochtend in oktober toen ik verwachtingsvol de haven van Yerseke binnenliep. De zon deed verwoede pogingen de sluierbewolking de baas te worden, maar vooralsnog oogde de haven leeg en grauw. Maar niet voor lang. De Noordse pijlstormvogel (Puffinus puffinus) die hier sinds een dag verbleef, zwom vanaf de Oosterschelde de jachthaven in en bracht de verzamelde vogelaars in beweging. Zwemmend, vissend, duikend en soms een stukje vliegend liet de juveniele noordse pijlstormvogel geen hoekje van de haven ongemoeid. Maar wat bracht hem hier?

Noordse pijlstormvogels zijn de meest noordelijk broedende pijlstormvogels. De eilandjes Skokholm en Skomer ten zuidwesten van Wales en het Schotse Rhum herbergen samen een aanzienlijk deel van de wereldpopulatie. Er broeden hier jaarlijks 400.000 Noordse pijlstormvogelparen en het gaat hen goed. Pijlstormvogels leggen één ei in een nest diep in een burcht dat ze, elkaar afwisselend, gedurende 50 dagen bebroeden. Een oudervogel kan tot wel 2 weken aaneengesloten broeden gedurende welke deze niet eet of drinkt en tot wel 25% gewicht verliest.

Noordse pijlstormvogeltjes kruipen begin juni in het donker uit het ei en worden eens in de 1 á 2 nachten gevoerd met al deels verteerde vis (haring, sprot, inktvis), die de oudervogels tot op wel 1000 km van de kolonie vangen en op het nest uitbraken. Wanneer het jong acht weken oud is, bereikt het zijn maximale gewicht – 2 keer het gewicht van een oudervogel – en verlaten de oudervogels het jong. Het achtergebleven jong kruipt ‘s nachts steeds vaker uit de burcht om zijn vleugels te oefenen en verliest in twee weken tijd 10% van zijn lichaamsgewicht. Eind augustus of begin september, 10 weken oud, verlaat het jong zijn nest definitief voor zijn eerste reis naar de zuidelijke Atlantische oceaan. Na pauzes langs de Afrikaanse westkust brengt de jonge vogel de winter door aan de andere kant van de evenaar; voor de kust van Zuid-Amerika.

Noordse pijlstormvogels zijn trouw aan hun geboortegrond en keren in hun eerste zomer terug naar Europa, maar gaan dan meestal niet aan land. In opeenvolgende jaren pendelt de jonge Noordse pijlstormvogel in een lus van 20.000 km tussen de zuidelijke en noordelijke Atlantische oceaan, om uiteindelijk in zijn zevende levensjaar, dicht bij zijn geboortegrond, een eigen burcht te graven en zelf zijn eerste jong groot te brengen. Slechts 25% van de uitgevlogen jongen bereikt deze leeftijd.

De Yerseke-vogel die 20 oktober voor het eerst werd waargenomen, zal ruim een maand vliegvlug zijn geweest. Terwijl hij de haven van Yerseke verkent hebben veel van zijn leeftijdsgenoten inmiddels de kust van Zuid-Amerika bereikt.

NB. Manx shearwater refereert aan de Noordse pijlstormvogels die ooit op het kleine eilandje Calf of Man, net ten zuiden van het eiland Man, broedden maar uitgeroeid werden toen in 1770 vanaf aanmerende schepen ratten voet aan land zetten. De latijnse naam Puffinus refereert aan de juvenielen (puffy – opgeblazen), zo dik als die zijn twee weken voor ze uitvliegen.

De vogel verbleef uiteindelijk van 19 oktober tot 1 november in Yerseke voor hij verdween richting de zuidelijke Atlantische oceaan.