Het was eind van de middag dat we zuidwaarts reden richting ons tentenkamp over een hobbelige zandweg door de graslanden van de Serengeti. In de verte – de Serengeti bestrijkt een gebied ter grootte van 1/3 van Nederland – zagen we rookpuimen opstijgen, zoals we die eigenlijk dagelijks in de loop van de middag zagen ontstaan. Nu was één van de branden echter verrassend dichtbij. Met de auto naderden we de rookpuim, roken de brandlucht, voelden de warmte en werden verrast door de vele vogels die voor het brandende gras uitvlogen. Meerdere vorkstaartscharrelaars (Coracias caudata) vlogen net voor of zelfs boven het brandende gras en vingen de insecten die massaal een veilig heenkomen zochten. De scharrelaars zijn bekend met de branden en weten dat aan de randen een rijk maal te vangen valt.

Branden horen bij de Serengeti en dienen een doel. Masai steken de graslanden aan om de groei van jong gras te stimuleren, de groei van doornstruiken tegen te gaan en de hoeveelheid teken te decimeren. Zonder de branden zou de open savanne dichtgroeien. Onderzoek heeft aangetoond dat branden bijdragen aan de biodiversiteit. Er leven veel meer zoogdieren en vogelsoorten in de savanne die frequent brandt in vergelijking met daar waar dit niet gebeurt.

De vorkstaartscharrelaars zijn een opvallende, doorgaans solitaire, verschijning in de Serengeti, je kan er niet omheen. Met hun kleurrijk verenpak en gevorkte staart vallen ze op. Vooralsnog gaat het goed met ze in Oost-Afrika; in de Serengeti zijn we op diverse plaatsen vorkstaartscharrelaars tegengekomen en aan de randen van de grasbranden soms wel tot tien stuks. De foto’s zijn gemaakt in de vroege ochtend van een vorkstaartscharrelaar die laag in het gras op een dode tak langs de weg zat, waarbij de wind het hoge vergeelde gras afwisselend wel of niet voor de scharrelaar blies. Liggend op de bodem van de Toyota landcruiser kreeg ik kort de tijd om enkele foto’s op ooghoogte te maken. De laatste foto is door mijn dochter Marie-lise gemaakt.