De voorbije week reisden we langs de west- en noordkust van IJsland. Zo dicht bij de poolcirkel was het er indrukwekkend wild en leeg met steile kusten, uitgestrekte lavavelden, wit besneeuwde bergen en groene graslanden. Soms in het felle noordelijke licht onder een strakblauwe hemel, dan weer met dreigend donkere wolken of in een gestaag vallende miezerregen. Maar bovenal was er altijd de blauwe weidsheid van de zee en die ene vogel.
Dé vogel die onlosmakelijk met IJsland verbonden is, is de Noordse stormvogel (Northern fulmar, Fulmarus glacialis), een neefje van de albatros, beiden van de orde van buissnaveligen. Overal langs de IJslandse kust zeilde hij met karakteristiek stijf gehouden vleugels ons tegemoet, als het ware om ons even gedag te zeggen. Gaandeweg voelden we dit zo en groetten we hem bij aankomst in een nieuwe kustplaats. In weer en wind moeiteloos over de golven scherend en rakelings langs steile rotskusten zwevend straalde de Noordse stormvogel een jaloers makend gevoel van vrijheid uit. En dat zoeken naar ruimte en vrijheid was ook voor ons dé reden om IJsland te bezoeken.
Het gaat de Noordse stormvogel goed. De soort is in de voorbije 2 eeuwen enorm in aantal toegenomen mede vanwege de opkomst van de visserij en hiermee visafval. Naast de wat stijve vleugelslag is het meest in het oog springend de buizen op zijn snavel. De vogel scheidt hiermee overtollig zout uit en is één van de weinige vogels met een ontwikkeld reukvermogen die visafval van verre kan ruiken. Ook is de Noordse stormvogel bekend om de olieachtige maagsubstantie die hij uitspuugt ter verdediging. In vroeger tijden werd deze olie, bijvoorbeeld op het afgelegen St Kilda (Schotland), door de eilandbewoners uit vele stormvogels verzameld en gebruikt als smeermiddel, lampolie en voor medicinale doeleinden!
De foto’s zijn gemaakt op het westelijk gelegen schiereiland Snaefellsnes vlak bij Arnarstapi en op Flatey, een piepklein eilandje in de Breiðafjörður met slechts enkele menselijke bewoners en heel veel vogels.