De migratie van vogels is één van de meest fascinerende natuurfenomenen waarbij miljarden vogels van soms slechts enkele grammen zwaar, tweemaal per jaar een reis van enkele duizenden kilometers afleggen. Trekvogels en bovenal de ‘s nachts trekkende zangvogels vertrouwen tijdens de eerste reis naar hun overwinteringsgebieden op de van hun ouders geërfde, in hun genen vastgelegde, informatie welke o.a. de starttijd, duur, richting en stoptijd van hun reis bevat. Zo vinden bijvoorbeeld koekoeksjongen, die hun ouders nooit gekend hebben en dus in het najaar zonder ouders naar het zuiden vliegen, feilloos hun weg naar hun overwinteringsgebied in Midden-Afrika. Hun erfelijke reisprogramma houdt echter geen rekening met weersomstandigheden, voedselschaarste of andere omgevingsfactoren; veel jonge vogels (tot wel 30%) overleven deze eerste trektocht hierdoor niet. Zij die hun eerste reis wel overleven slaan de ervaringen opgedaan tijdens hun eerste volledige trektocht op. In volgende jaren wordt de genetisch informatie aangevuld met de zelf opgedane ervaring die gaandeweg belangrijker wordt en waarmee trekvogels hun reisschema finetunen en waarmee de survival van hun reis toeneemt. Andere belangrijke factoren waarmee het erfelijke reisprogramma wordt bijgesteld zijn de daglengte en de invloed van het aardmagnetisch veld. Daglichtduur helpt trekvogels de start van de trek zo te plannen dat ze bij aankomst in hun overwinteringsgebied optimale voedselcondities aantreffen. Daglichtduur heeft niet alleen invloed op de trek naar het zuiden, maar bijvoorbeeld ook op de start van het broedseizoen of het moment van ruien. Het aardmagnetisch veld, om precies te zijn de hellingshoek tussen het aardoppervlak en het aardmagnetisch veld, helpt de trekvogels de plaats te bepalen waar hun reis eindigt. Zo kunnen zangvogels na duizenden kilometers vliegen heel nauwkeurig hetzelfde struikje terugvinden waar ze het jaar ervoor nestelden.
Maar soms gaat er iets mis in de navigatie en belandt een vogel ver buiten zijn gebruikelijke broed- of overwinteringsgebied en wordt zo een dwaalgast. Oorzaken hiervoor liggen in afwijkingen in het weer, fluctuaties in het aardmagnetisch veld of mutaties in het erfelijk materiaal dat codeert voor het navigatiesysteem van de vogel. Hoewel het lot van dwaalgasten doorgaans somber is en maar weinigen het overleven of tot broeden komen, kunnen vogels die het wel overleven met hun afwijkende reis nieuwe trekroutes en nieuwe broed- of overwinteringsgebieden openen en ontdekken. Zo maken ze de weg vrij voor toekomstige soortgenoten en dragen bij aan de expansie of overleving van de soort.
Vorige week bezocht ik de dwerggors in de rietvelden bij Vlaardingen die gezelschap heeft van een aantal rietgorzen. Ik zag één keer eerder dit fraai getekende gorsje; in Noordwijk in 2017. De dwerggors broedt in de open taiga en toendra’s van Noord-Scandinavië en oostwaarts tot in Oost-Siberië en overwintert doorgaans in Zuidoost China. Maar niet dit beestje, hij of zij vloog in augustus niet zuid- maar westwaarts en belandde net als steeds meer dwerggorzen niet in China maar in Europa. Dwerggorzen, die hier voor 2000 uiterst zeldzaam waren, worden nu 20-30 keer per jaar in Nederland waargenomen. Mogelijk dat zo in de loop van generaties dwerggorzen een nieuwe trekroute en een nieuw overwinteringsgebied ontstaat naar en in Europa.