We waren op weg naar Agiou Ioanni Theotokou Ipsilou, een klooster hoog op een heuvel in hartje Lesbos, dat uitkijkt over de Middellandse zee en oostwaarts het Turkse vasteland. Het was mei en zo vroeg in de ochtend best al warm toen we de heuvel oplopend van tussen de rotsen een herhaald, drie-vier strofes lang, knarsend lied van een oranjebruin pastel getinte gors hoorden; een adulte man bruinkeelortolaan (Emberiza caesia) in zomerkleed.

Bruinkeelortolanen kennen een relatief klein verspreidingsgebied en broeden in een smalle strook langs de oostelijke Middellandse zee van Albanië en Griekenland zuidwaarts via Turkije tot in Israël. Ze trekken in het najaar weg om, na Egypte doorkruist te hebben, te overwinteren in Soedan en Eritrea aan de Rode Zee. Hier, in zijn overwinteringsgebied in Soedan, is de bruinkeelortolaan beschreven in 1827 door Jacob Cretzschmar.

De Engelsen noemen de bruinkeelortolaan daarom Cretzschmar’s bunting, waarmee ze de Duitse arts en natuuronderzoeker Philipp Jacob Cretzschmar (1786-1845) eren. Jacob Cretzschmar was een tijdgenoot van Napoleon, onder wie hij ook diende als legerarts. Samen met Eduard Rüppell richtte hij later het Senckenbergischen Naturforschenden Gesellschaft op. Ze reisden samen frequent door Afrika alwaar zij meerdere, niet eerder beschreven, vogelsoorten benoemden.

De bruinkeelortolaan (IUCN, least concern) is vijf keer in Nederland als dwaalgast waargenomen. Bijna alle waarnemingen werden gedaan in mei en betreffen waarschijnlijk vogels die vanuit hun overwinteringsgebied noordwaarts hun broedgebied voorbij vlogen.