Melodieus Zweeds, gedempt Duits, beleefd Engels, vriendelijk kabbelend Deens en opgewonden Italiaans vermengden zich met het gekletter van statieven en het staccato van roffelende sluiters toen de langverwachte vogel eindelijk uit de mist tevoorschijn kwam: “daar is ie!!” Zijn veren poetsend, een taaie zeester wegkauwend, plots de diepte in duikend en soms weer langzaam oplossend in de mist; zo speelde de vogel urenlang met de honderden nieuwsgierigen op een ijzige morgen aan de Lancasterdijk. De aanhoudende mist mocht de pret niet drukken maar ontdeed de zee en de vogel wel van kleur, de foto’s doen de dwaalgast der dwaalgasten helaas geen eer aan.
Brileiders (Somateri fischeri) komen in kleine aantallen voor in Alaska, negentig procent van de populatie broedt echter langs de kust van Oost-Siberië (IUCN; populatie 360.000, near threatened). Mannetjes, zoals de op Texel waargenomen vogel, komen in mei-juni aan land met hun op zee gevonden partner; ze paren, helpen bij de nestvorming en vertrekken. Ze leven elf maanden van het jaar op zee, hier vinden ze hun voedsel. Na de zomer ruien ze niet ver van de broedgebieden, waarna allen (Russische en Amerikaanse brileiders) zuidwaarts trekken en in dichte groepen overwinteren langs het pakijs in de vanuit het noorden dichtvriezende Beringzee. De winter is voor de eiders uitdagend koud en donker met elkaar in hoog tempo opeenvolgende sneeuwstormen. In april, wanneer het zeeijs smelt, trekken de brileiders weer noordwaarts naar hun broedgebieden. Ze leggen hierbij relatief beperkte afstanden af. Vrouwtjes zijn trouw aan hun broedgebied, mannetjes zwermen vaker uit.
In lijn met bovenstaande werden brileiders nog maar acht keer buiten hun directe leefgebied waargenomen. Drie maal langs de Canadees-Amerikaanse westkust (een dwaalgast op Vancouver Island (22-9-1962 een adulte man) en meer recent één op de Queen Charlotte Islands (15-6-1988 ook een adulte man), één werd er geschoten in 1893 in Californië). Vijf keer eerder slechts dwaalde een brileider naar Europa (WP = western palearctic), vijf keer naar Noord-Noorwegen (Varanger en Spitsbergen); vogels die vanuit Oost-Siberië westwaarts de Noordelijke IJszee over trokken. Hoogstwaarschijnlijk heeft de Texelse brileider deze route ook gevolgd, waarschijnlijk al in de voorbije herfst toen de Noordelijke IJszee nog niet dichtgevroren was. De Noordwesterstorm Darragh heeft de brileider mogelijk in december vanuit Noord-Scandinavië onze kant op geblazen waarna deze uiteindelijk op de Waddenzee strandde.
Brileiders hebben het moeilijk. Een eeuw lang gevogeltejacht in Alaska heeft de bodem rond de broedgebieden met lood vergiftigd. Vooral vrouwtjes zijn gevoelig voor loodvergiftiging daar zij gedurende de broedtijd drie maanden lang aan land komen. Loodvergiftiging, maar ook de jacht zelf en de predatie op pullen door vossen en meeuwen, decimeerden de populatie eind vorige eeuw waarna deze in de beginjaren 2000 ietwat herstelde.
In de huidige tijd is de winterse Beringzee-ijsbedekking de belangrijkste factor die de overleving van brileiders beïnvloedt. Brileiders zijn ’s winters afhankelijk van schelpdieren (bivalves: mosselen, oesters etc.) die groeien op de zeebodem net ten zuiden van St Lawrence Island. Brileiders overleven het best in jaren met een gemiddelde zeeijsbedekking. Overmatig veel zeeijs, in jaren wanneer bijna de gehele Beringzee dichtvriest, ontneemt de brileiders simpelweg de mogelijkheid naar op de zeebodem levende schelpdieren te duiken. Een gebrek aan zeeijs, daarentegen, ontneemt hen een plek om te rusten. Zonder zeeijs zijn er ook onvoldoende zeeijs-algen die schelpdieren voedsel bieden waardoor deze onvoldoende groeien en de brileiders onvoldoende van voedsel kunnen voorzien. Te veel of te weinig zeeijs, het leidt tot hongerende brileiders. Voor nu is dit geen zorg voor de Texelse brileider. De vogel lijkt voldoende zeesterren, mosselen en krabben op te duiken en in prima conditie.

Brileider 4 klein

Brileider 1 klein

Brileider 12
